Maatschappelijke ontwikkeling


home
over hoesnel.nl
zoeken
Maatschappelijke
    ontwikkeling

     nieuws
     voorspellingen
     artikelen
     redactie

  Afname van het gebruik van streektalen en dialecten in Nederland
door Ilona Stoker

Het gebruik van streektalen en dialecten binnen Nederland is tanende, zo blijkt uit een rapport van het ITS, het onderzoeksbureau van de Radboud Universiteit Nijmegen. Onder leiding van dr. Geert Driessen zijn 34.240 kinderen en hun ouders ondervraagd over hun gebruik van streektalen en dialecten en de onderlinge invloed met het Nederlands.

Van alle voorkomende streektalen worden het Fries, het Neder-saksisch en het Limburgs erkend in het Europees Handvest van Regionale of Minderheidstalen. (European Charter for Regional or Minority languages). Een verdrag dat in 1996 door Nederland werd geratificeerd, waarmee officiële erkenning van de talen ook binnen Nederland een feit was. Let wel: het betreft hier dus volwaardige talen die onderscheiden dienen te worden van dialecten. Volgens het European Bureau for lesser used languages (onderdeel van de Europese Unie en verbonden aan de Raad van Europa, met een eigen positie binnen de UNESCO) valt het onderscheid als volgt op te maken: "dialecten richten zich wat betreft de woordenschat, de zinsbouw en de spelling naar de standaardtaal." Dit geldt niet voor de drie bovengenoemde talen, echter wel voor het Brabants en het Zeeuws. De overige dialecten, van de provincies Noord- en Zuid-Holland, Flevoland en Utrecht, als geheel dialectgroep Hollands genoemd, worden in het algemeen niet vermeld zijnde aparte dialecten, omdat ze daarvoor te weinig verschillen van de standaardtaal, het Nederlands.

De taal in cijfers
Van de minderheidstalen wordt alleen het Fries gedoceerd en kan men het zelfs studeren aan de Universiteit. Het Friese taalgebied is een bekende, het Fries wordt gesproken in de Provincie Friesland en een reeks dorpjes net over de grens in Groningen. Friesland telt 620.000 inwoners, waarvan er 450.000 het Fries beheersen. Inwoners van Friesland worden in staat gesteld hun officiële eerste taal te kiezen. De 350.000 inwoners die de taal als moedertaal beschouwen, hebben dit dan ook gedaan.

Het Neder-saksisch taalgebeid strekt zich uit over de Provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en de gemeenten Oost- en Weststellingerwerf (waarvan de laatsten hun eigen variant van het Neder-saksisch hebben gedefinieerd, het zgn. Stellingwarfs) Dit behelst ongeveer 3.000.000 inwoners, waarvan ongeveer 60%, dat zijn 1.800.000 personen, de taal spreken. In het Neder-saksisch wordt nauwelijks tot niet gedoceerd.

Het Limburgs wordt door ongeveer 900.000 personen, 75% van de inwoners van de Provincie, gesproken. Het Limburgs is niet gestandaardiseerd en kent dermate veel variatie dat deze dus ook niet wordt gedoceerd. In tegenstelling tot de andere dialecten wordt het Limburgs niet alleen in lagere milieus, maar in alle lagen van de bevolking en zowel in informele als in formele situaties toegepast.

Het inwonertal van Noord- Brabant bedraagt 2.400.000, over het aantal sprekers is echter niets bekend.

Het Zeeuws daarentegen, gesproken in Zeeland, wordt nog gebezigd door ongeveer 60% , dat zijn 250.000 personen, van de inwonende bevolking.

Taalontwikkeling
In het onderzoek van de Universiteit Nijmegen is gekeken of over een periode van 8 jaar (met als beginpunt de data uit 1995 zoals hierboven weergegeven), het gebruik van streektalen en dialecten veranderd is. Daartoe heeft hij het taalgebruik van ouders onderling, kinderen onderling en tussen ouders en kinderen bestudeerd.

Ten eerste valt op dat het gebruik van streektalen en dialecten tussen ouders onderling is afgenomen. Sprak in 1995 nog 27% van de ouders onderling een streektaal of dialect, slechts 8 jaar later was dat al gedaald tot 18%. De meest gesproken taal onder ouders was het Limburgs, gevolgd door het Fries, het Zeeuws, het Neder- saksisch en het Brabants. Hollands wordt praktisch niet meer gesproken.

Over het geheel genomen is er een duidelijke tendens, hoewel niet lineair, tot afname van het gebruik van streektalen en dialecten. Sprak er voorheen nog 60% van de Friese bevolking Fries, in 2003 zou dit zijn gedaald tot 41%. Echter blijft ook hier het Limburgs sterk staan, want in het gebruik van deze taal is geen afname waargenomen.

Ook is een groot verschil in taalgebruik tussen de ouders en kinderen, met name in het Neder-saksisch en Brabants taalgebied. Het Neder- saksisch wordt door ongeveer 30% van ouders gebezigd tegenover 6% van de kinderen. In Brabant is deze verhouding gelijk en spreekt 14% van de ouders Brabants en slechts 3% van de kinderen.

Driessen heeft in het onderzoek ook 3 factoren die samengaan met het spreken van een taal, dit zijn sociaal milieu; leeftijd en urbanisatiegraad, meegenomen. Ten aanzien van het sociaal milieu valt te stellen dat hoe hoger het opleidingsniveau van de ouders is, des te minder er in het gezin een minderheidstaal of dialect wordt gesproken. Dit gaat echter niet op voor het Limburgs, daar deze taal op alle niveaus gesproken wordt.

Uitgaande van de leeftijd van de moeder, wezen de cijfers (uit 1997 weliswaar) op dat in gezinnen met de oudste moeders het minst een streektaal of dialect werd gesproken, echter is deze samenhang zeer zwak.

Tot slot kan er met betrekking tot de urbanisatiegraad geconcludeerd worden dat er op het platteland meer streektalen en dialecten gesproken worden, met uitzondering van het Neder-saksich taalgebied, daar is het taal het sterkst vertegenwoordigd in verstedelijkte delen.

In zijn rapport wordt opgemerkt dat de gebruikte data niet alomvattend zijn. Personen zonder kinderen zijn niet meegerekend en het betreft een relatief jonge steekproef ( kinderen tussen 6-8 jaar en het merendeel van de ouders tussen 35-39 jaar) waardoor ouderen sterk zijn ondervertegenwoordigd.

Desalniettemin vallen hier belangrijke ontwikkelingen uit af te leiden. Allereerst valt op dat in verhouding met de ouders minder dan de helft van de kinderen nog een streektaal of dialect spreekt. Ten tweede is er sprake van een grote afname van streektaal- en dialectgebruik over de jaren heen. Het Limburgs daargelaten, is het onder ouders en kinderen in de periode 1995-2003 met een derde geslonken. Opvallend is wel dat, hoewel net als in 1995 het effect van streektaal en dialectgebruik op de beheersing van de Nederlandse taal afwezig is, het Limburgs ook hier weer een uitzondering vormt: hoe meer er Limburgs gesproken wordt, des te beter is ook de kennis van de Nederlandse taal.


Bronnen:
- Ontwikkelingen in het gebruik van streektalen en dialecten in de periode 1995 tot 2003. Geert Driessen, ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, augustus 2006.
- European Charter for Regional or Minority Languages. EC, november 1992.



ITS Taalstudies
Mercator Talen
Eurominority Talen
Streektaal.net
Stellingwarfs.nl